Regelmatig denk ik aan de tijd dat ik nog bij uitgeverijen werkte. Ik herinner me goed dat er over het algemeen wat denigrerend werd gedaan over vertalers. Dat waren toch een beetje wereldvreemde mensen die voor (te) weinig geld op een zolderkamertje eenzaam zaten te ploeteren. Die eenzaamheid werd meestal verzacht door de aanwezigheid van één of meer poezen. Vertalers en poezen: een vaste combinatie als wijlen Mulisch en teckels. Waarover echt meesmuilend werd gedaan: als de vertaler zijn werk niet op tijd kon inleveren omdat zijn poes ziek was — of erger nog, dood.
Nu verontrust het me af en toe in hoeverre ik voldoe aan dit stereotype beeld. Ik werk weliswaar niet op zolder, maar wel in de bovenste kamer in huis. Ik heb twee poezen. Die overigens feilloos aanvoelen met welke stapel papier of welk woordenboek ik aan de slag moet en bij voorkeur pontificaal daarop gaan liggen. Als ze echt ongedurig zijn, gaan ze over mijn toetsenbord lopen. Je vraagt je bijna af hoe je überhaupt een vertaling op tijd kunt inleveren. Onzin natuurlijk, meestal liggen ze in de vensterbank of op een kussentje en zorgen ze af en toe voor de noodzakelijke afleiding. En ze zijn nog jong en worden hopelijk heel oud.